Het huis van mijn ouders was een vrijstaand jaren zestig
huis. Ruim en gehorig. Veel gestuukte muren en plafonds, natuursteen op de
grond. Een groot leren bankstel en een woonkeuken. Helemaal prima om met 7
kinderen in te wonen. Die kinderen drukten in de loop der jaren hun stempel op
de inrichting. Natuurlijk omdat smaken
verschillen. Ook omdat kinderen bepaalde zaken in een huis aanbrengen
verdonkermaand moeten worden.
Ik herinner mij de keuken. De keuken was een grote
leefplaats waar wij met het gehele gezin in aten. Er werden spelletjes
gespeeld, de wasmachine stond altijd aan en soms haalden we wat rottigheid uit.
Mijn jongste broer Stan en ik hadden er een sport van gemaakt om elkaar te
beschieten met chocolademelk. Dat ging als volgt. We deden chocolademelk op een
theelepeltje, legden dit op de rand van de tafel en gaven er een dreun op,
zodat de melk in een spoor door de lucht naar de overkant spoot en de
overbuurman raakte. Dachten we. Na een aantal dagen bleek dat het spoor vooral
op het plafond en de muren zat, de keuken geschilderd moest worden en toch die
chocolademelk zichtbaar bleef.
Zo ook de open trap naar onze zolderkamer. Na heel wat
nachtelijke avonturen en soms was braakpartijen zagen de muren naar de zolder
er niet uit. Ook hierop zaten sporen van verloren tomatensap en overig
braaksel. De jaren zeventig bracht uitkomst. Het hele huis werd in tien jaar
tijd omgebouwd tot een huis met houten schrootjes, want op deze manier kon mijn
moeder alle ongemakken uit het zicht houden.
Toen Lydia en ik in de jaren negentig ons eerste huis in
Hilversum kochten, hebben we de schrootjes op de muren maar laten zitten. Je
weet nooit wat erachter zit.