Drie keer in de maand krijg ik een kleine chemokuur in het
ziekenhuis. Ik krijg in twee uur vier medicijnen toegediend via een infuus.
Iets tegen de misselijkheid, gemcetabine, spoelmiddel en een pepmiddel
waardoor ik de chemo beter verdraag. Dit spul werkt prima, ik kom altijd met
een euforisch gevoel uit het ziekenhuis. Je ligt meestal met meerderen op een
kamer als de medicijnen worden toegediend.
Afgelopen vrijdag was ik moe. Ik nestelde me in een soort van tandartsstoel en
word aan het infuus gelegd. Naar de dames naast mij, jaar of zestig en ze
hebben plezier, knik ik, doe mijn koptelefoon op, lees de krant en sluit mij
af. “Ik hoop een tukkie te kunnen doen.”
Plots hoor ik een dwingende stem aan mijn voeteneinde. “Mag ik u een hand geven?” Een vrouw, jaar of 65, staat voor mij met uitgestoken hand. “Ada,”zegt ze. Ik mompel verschrikt mijn naam en kijk ongeïnteresseerd. “Hier heb ik geen zin in”, bedenk ik. “Weg rust.” De dames naast mij reageren net zo onthutst als ik. Ada nestelt zich tegenover mij en probeert zich met harde stem te mengen in het gesprek van mijn buren.
Een gordijn wordt dichtgedaan, Ada achter gestopt, er gebeuren wat medische handelingen en tien minuten later stapt ze uit de stoel en geeft ons een hand. “Prettige voortzetting van de dag”, wenst ze en ze loopt de kamer uit.
Wederom onthutst kijken wij haar na. De visite van de buurvrouw checkt in de gang om te kijken of ze echt weg is. De kust is veilig. “Die non loopt zomaar mijn leven binnen”, moppert de buurvrouw. Ik grinnik. Ik was namelijk bang dat Ada God’s woord kwam verkondigen. Het gevaar is geweken en een half uur later fiets ik naar huis. Ada staat te wachten op een taxi.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten